Dezer dagen grijpt menig opiniemaker de dood van Gerard Mortier aan om uit te halen naar het ‘onvruchtbare, angstige provincialisme’ van een bepaald soort Vlaanderen. Zo ook Paul Baeten Gronda in zijn column in Knack Focus van 19 maart 2014. ‘Wat kunnen we leren uit de dood van Jan Hoet en Gerard Mortier? ‘, zo begint Gronda. Volgen dan een paar alinea’s die hem doen besluiten dat we voor volgende tweesprong staan: ofwel kiezen we voor een wereld van het buitengewone en het schone, ofwel kiezen we voor Ben Weyts (van de N-VA (n.v.d.r.)) en een daarmee gepaard gaande wereld van ‘arme’, verwelkte geesten. Het een of het ander.

Om tot dat besluit te komen maakt Gronda een intentieproces. Hij haakt in op een concrete uitspraak van Weyts dat het systeem van tijdskrediet ‘niet dient om op wereldreis te gaan’. De wetgeving over tijdskrediet daarvan zegt Gronda dat hij die niet kent. Maar dat is ook niet nodig zo gaat hij verder, want ‘het gaat een politicus natuurlijk ook nooit om de concrete uitspraak maar wel om de boodschap die er in schuil gaat’. Die verdoken boodschap is volgens Gronda: ’We gaan niet werken om anderen van het rijkelijke systeem te laten …profiteren, …’. Vervolgens veralgemeent Gronda de aan Weyts toegedichte intentie tot de stelling dat Weyts geen belastinggeld wil besteden aan de kunsten überhaupt . Hij dicht Weyts immers het ‘waanidee’ toe ‘ dat er geen geld en tijd is voor gelijk welke soort verrijking’. Wat dan vervolgens tot de conclusie leidt: in dergelijke wereld worden mensen arme geesten. Gronda maakt hier een valse, bedrieglijke redenering, een drogredenering. Niets in de door Gronda aangehaalde context, noch in de werkelijkheid zelf laat immers toe te stellen dat Weyts geen belastinggeld zou veil hebben voor kunst .

In plaats van te peilen naar verdoken intenties zou Gronda de wetgeving op het tijdskrediet beter wel raadplegen. Vooreerst zou hij dan te weten komen waar tijdskrediet precies over gaat en dat er verschillende vormen van tijdskrediet bestaan . Hij zou dan merken dat de ene vorm van tijdskrediet al maatschappelijk relevanter is dan de andere en dat het een fundamenteel verschil uitmaakt of een gemeenschap voorkeuren van individuen subsidieert, dan wel of die gemeenschap opera en andere kunstuitingen subsidieert. Wanneer de gemeenschap individuen subsidieert dan heeft dit enkel nut voor die individuen zelf en hun naaste omgeving. (En dan hopen we nog maar dat onze wereldreiziger niet naar Thailand trekt om aan sekstoerisme te doen, maar dat is volgens Gronda misschien ‘jarenvijftigpaternalisme’). Wanneer opera of andere kunstuitingen gesubsidieerd worden heeft de hele samenleving daar voordeel van. Wanneer Ivo Van Hove in de Muntschouwburg ‘La Clemenza di Tito’ regisseert, genieten niet alleen de toeschouwers in de zaal daar van, maar ook, wanneer die opvoering digitaal gedeeld wordt, mensen in de huiskamer, op school, enz. Voor de goede verstaander: tegen deze laatste vorm van subsidiëring van kunst (economen spreken in dit geval van een verdienstegoed) heeft Ben Weyts geen bezwaar.
Uit Grondas column die aanvangt met de vraag: ‘Wat kunnen we leren uit de dood van Jan Hoet en Gerard Mortier?’ leer ik enkel dat Gronda zich inschrijft in een anti-Vlaamse pensée unique die enkel voortgaat op vooroordelen en intenties . En dat is jammer. Er is zo veel inhoud om bij stil te staan. Gronda zou zijn wekelijkse column kunnen gebruiken om zijn (meestal jongere) lezers van Knack Focus warm te maken voor de schoonheid en de diepe gelaagdheid van de opera’s van componisten als Mozart, Verdi en Wagner. Misschien is dat de betekenis van Mortiers erfenis.
De tekst van Grondas column https://nl-nl.facebook.com/notes/paul-baeten-gronda/grrronda-vlak-voor-onze-voeten-focus-knack/10151862362221116